Opzet of bewuste roekeloosheid

Opzet of bewuste roekeloosheid


Uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid voor opzet of bewuste roekeloosheid van de verkoper of dienstverlener of personen die met de met de leiding van het bedrijf zijn belast is in beginsel ontoelaatbaar. In de jurisprudentie onder het vóór 1992 geldende recht werd een dergelijke uitsluiting of beperking in strijd met de goede zeden geacht en kon de rechter derhalve deze bedingen ambtshalve buiten beschouwing laten (HR 14 april 50, NJ 1951, 17 (Röntgenbehandeling) en HR 20 februari 1976, NJ 76, 486 (Pseudo-vogelpest)). Onder vigeur van het na 1992 geldende recht is een dergelijk beding niet in alle gevallen onredelijk bezwarend of naar maatstaven ven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, maar de vraag of daarop een beroep kan worden gedaan zal afhangen van alle aangevoerde feiten, zoals de zwaarte van de schuld, de gevolgen van de schade en de vraag of de schade door verzekering is gedekt (HR 18 juni 2004, NJ 2004, 585 (Kuunders/Swinkels). Desalniettemin verdient het de voorkeur om aansprakelijkheid voor opzet of bewuste roekeloosheid niet te beperken of uit te sluiten (zie R.H.C. Jongeneel, Aansprakelijkheidbeperking, in: Wessels/Jongeneel/Hendrikse, Algemene Voorwaarden 2006, par.13.3).


Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het niet onaanvaardbaar om aansprakelijkheid uit te sluiten ingeval van schade veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van niet leidinggevende werknemers (HR 30 november 2001, JOR 2002, 43 (Océ/ABB)). Het mag echter niet worden aangenomen dat dit in alle gevallen geldt. Ook hier zal een toets van alle relevante feiten plaatshebben.


De Hoge Raad spreekt pas sinds het arrest van 12 december 1997 (NJ 1998, 208 (Stein/Driessen)) van “bewuste roekeloosheid”, het hof had nog het begrip “grove schuld” gehanteerd. In de literatuur wordt aangenomen dat deze wijziging een subjectivering van de norm inhoudt. Bepalend is aldus wat de handelende wist op het moment van handelen (zie C.R. Christiaans, Exoneratie/ en overmachtsclausules, in: B. Wessels e.a. (red.), Praktijkhandeleiding algemene voorwaarden. Serie Praktijkhandleidingen, Deventer 2002, blz. 97-98; T.J. De Graaf, Exoneraties in (ICT-)contracten tussen professionele partijen, diss. Leiden 2006, blz. 18-20).


In het arrest van 5 september 2008 (NJ 2008, 480 (Telfort/Scaramea)) heeft de Hoge Raad het begrip “bewuste roekeloosheid” kennelijk nader ingevuld. In deze zaak had Telfort aan Scaramede levering van internetcapaciteit aangeboden. KPN  heeft aan Telfort laten weten dat zij niet aan de capaciteitsuitbreiding binnen het voorziene tijdbestek zou kunnen voldoen. Desalniettemin heeft Telfort een intentieverklaring met Scaramea getekend betreffende de levering van 5000 poorten in twee tranches van 2500 elk waarop de algemene voorwaarden van Telfort van toepassing werden verklaard. Vervolgens laat Telfort Scaramea weten dat KPN niet op korte termijn kan leveren, maar dat met KPN wordt onderhandeld. Telfort kan desalniettemin niet aan haar verplichtingen voldoen en Scaramea spreekt Telfort aan vanwege haar niet-nakoming. Telfort beroept zich op beperking van haar aansprakelijkheid. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake was van bewuste roekeloosheid en derhalve een beroep op de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Volgens het hof bestond het roekeloos handelen van Telfort daarin dat Telfort niet nader had onderzocht of KPN wel kon leveren, ondanks dat er aanwijzingen waren die tot twijfel aanleiding gaven en Telfort door navraag bij KPN te doen had kunnen voorkomen dat Scaramea aanzienlijke schade leed. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof bewuste roekeloosheid mocht aannemen zonder dat was komen vast te staan dat Telfort daadwerkelijk wist dat KPN niet tijdig zou kunnen leveren. In de literatuur was dit arrest aanleiding tot discussie nu men ervan uit was gegaan dat voor bewuste roekeloosheid vereist is dat men zich met een bepaalde subjectieve zekerheid bewust is dat door het handelen schade wordt toegebracht, de Hoge Raad het begrip echter lijkt te objectiveren (zie hierover nader J.H. Duyvensz, Exoneratie en bewuste roekeloosheid, in: WPNR 2011, 6878, blz. 225 e.v., J.H.M. van Swaaij, A.A. Rassa, Geen devaluatie van het begrip “bewuste roekeloosheid”, in: NJB 2009, blz. 2023 e.v.; C.Drion, T.H.M. van Wechem, Naschrift, in: NJB 2009, blz. 2024 e.v., T.H.M. van Wechem: Van bewuste roekeloosheid naar toerekenbare roekeloosheid? In: Contracteren 2008, nr. 4, blz. 89 e.v.; K.F. Haak, Derogerende werking redelijkheid en billijkheid. Devaluatie begrip bewuste roekeloosheid? In: NTBR 2009/7, blz. 254 e.v.)

Copyright © 2014, Berkeley Bridge